Archive for mei 2013


Ofwel: de brief aan Andreas Yperman

(Wat voorafging. Toen ik anderhalve maand geleden voor het eerst Marie Meeusen ontmoette, vertelde ze mij dat ze net gevraagd was om deel te nemen aan een geheim artistiek/literair project: Virtuele Vrienden. Net als vijf anderen moest zij een digitaal alter ego tot leven roepen. Marie creëerde Andreas Yperman, een ghostwriter die voor zichzelf was beginnen te schrijven op de blog De doos van Andreas. Marie nam mij in vertrouwen en ik volgde het project van heel erg nabij. De voorbije dagen werd de onthulling geënsceneerd, en daarvoor schreef ik deze brief. Een ode aan de vriendschap, maar een tik in het gelaat van de cybervariant.)

 

Beste Andreas,

I.

Je vroeg om een brief, ik geef je een brief. De oude kunst van het briefschrijven, ik ben daar bedrevener in geworden de laatste weken. Of meer exact: sinds ik je godin, je vrouwelijke demiurg ontmoette. Die date, uit het niets, in het kader van nog een ander literair project, vond plaats twee dagen na jouw spirituele conceptie. En de dag erop werd jij geboren uit haar scherpzachte pen. Dat ik het pad van je demiurg kruiste op dat cruciaal moment kan een onnozele speling van het lot geweest zijn, maar evengoed een lotsbestemming die altijd al in de dingen aanwezig was, een watermerk in het universum. En van je maat Vincent weet jij dat het universum een van de weinige dingen is waar niet om te lachen valt.

Ik mocht over de schouder van je demiurg meekijken, Andreas – of Andy, want zo begon ik je al snel te noemen. Ik zag hoe ze je vormde met de zorg die een moeder aan haar kind schenkt. Op diezelfde manier schiep ze de mensen om je heen met het diepe wantrouwen dat een moeder voelt voor mogelijk slechte vrienden van haar kroost. Omdat jij gemaakt werd zonder DNA, moest zij zelf het wankele evenwicht tussen je chromosomen bewaren. Om daar niet te struikelen, om naast de yin voldoende yang te bewaren, liet ze mij meekijken. Ik duwde je zacht terug als je te gretig op de schoot van je vader kroop of ik wendde je blik af als die zich iets te hunkerend in de richting van Vincent of Gabriel keerde. En waar zij Gabriel een exemplaar van Narziss und Goldmund in de ene hand duwde, moffelde ik een beduimeld boekje met De Oostakkerse gedichten in de andere.

En toch zouden we moeilijk vrienden worden, Andy – hoewel ik je in onze Facebookchats Andy bleef noemen in een onwerkelijk sfeertje van ouwe-jongens-krentenbrood. Ik noemde je maat en kerel en joh, maar ik hoorde tussen je woorden altijd die stem van je demiurg, nooit kwam het tot een suspension of disbelief. Hoe zou het ook kunnen? Eens je niet gelooft, kun je nooit meer terug. Terwijl we met ons drieën – jij, zij en ik – ons erover verbaasden hoe velen er wel in je echtheid geloofden.

Misschien is je oprechtheid daarvan wel de oorzaak. Want hoe fictief je ook bent, je woorden welden bijna altijd op uit een zuivere bron. Goed, geregeld spoelde er wat bitterheid doorheen, maar wanneer jij je naam en faam zocht te maken op het internet, leende jij de woorden van een gevoelige en intelligente persoon. Dat die persoon een vrouw was, maakte het allemaal wat gekker. Als vrouw wist ze perfect wat de vrouwen graag hoorden en jouw woorden, Andy, lieten hen hunkeren. Zoemend kwamen ze op jouw internetplekjes af alsof je daar een grote pot honing had neergezet. Ik kan niet ontkennen dat je me op een doortrapte manier jaloers maakte, jij die op andere mannen de voorgift had van vrouwelijk gefluister in je achterhoofd. Voor echte vriendschap is zoiets funest, dat heb je zelf met Vincent meegemaakt. Best wel omineus hoe rollen zo makkelijk kunnen worden omgedraaid. Ik vermoed dat het een smakeloze grap is van deze virtuele wereld.

II.

Nu goed, terwijl onze vriendschap wat sluimerde – aanvankelijk zelfs zonder een officiële Facebookconnectie, vanwege het risico op ontmaskering – bleef ik je natuurlijk wel met argusogen volgen. Ik las hoe je in je blog tedere portretten borstelde van Vincent, Roos, Gabriel. Ik zag ook hoe je voorraad vrienden op Facebook gestaag groeide. Marie – je demiurg, je godin, je schepster, we hoeven haar naam niet langer te verzwijgen – maakte zich er weleens geërgerd vrolijk over. Vrolijke ergernis, ik denk dat het in haar geval mogelijk is. Alleszins nam met je vriendenaantal ook het besef in omvang toe dat deze wereld een kaartenhuisje is, waar de ene vriendschap op de andere kan worden gebouwd zonder enig fundament. Moeiteloos verzamelde je interessante mensen en mensen die van zichzelf dachten interessant te zijn. Ik hoor Marie nog zuchten, hoe makkelijk het allemaal ging. Maar ook hoe leeg het was, hoe ongeïnteresseerd er op like werd geklikt. Dat bleek uit het grote contrast met de pagina waarop jij je tedere blog aanprees. Van zodra een extra inspanning werd gevraagd, waren al die nieuwe vrienden al zeven statusupdates verder.

O ja, ik heb het ook zelf uitgetest. Op een woensdag, in plaats van mijn eigen blog via Facebook te delen, zette ik de jouwe eens in de etalage. ‘De doos van Andreas’, met aanbeveling! Een enkeling reageerde, dat was het. Vervolgens gleed de link dieper en dieper op de pagina.

Je ziet, Andy, dat ik om jouw leven bekommerd ben geweest. Helaas ging het ook verder. Het klikvirus besmette mij, de impuls die mijn wijsvinger nieuwe vrienden deed maken kwam nog amper vanuit mijn hersenen, die vertrok ergens aan de bovenarm. Onnadenkend bijna. De vlotheid waarmee jij je door deze virtuele wereld bewoog, verleidde mij om achter je aan te gaan. Bijna liep ik verloren. Nauwelijks was ervan los te komen: als vissen zwemmen we de fuik in, Andy, weet je dat wel? Heb jij ooit je hoofd even van het scherm weggedraaid en naar buiten gekeken? De klokken horen luiden, de mussen horen tjilpen, de geur van bloesems of gemaaid gras opgesnoven, en pas dan beseft dat je ervan losgekomen was? Ik wel, en ik wist dat ik een gat uit de fuik gevonden had.

Ik praatte daar met je over, ondertussen als officiële Facebookvriend. Ik praatte er ook met Marie over. En naarmate ik het opgaf om jou als een  kameraad te zien, begonnen die twee dooreen te lopen. Ik vertelde Marie hoe mooi jij schreef, jij vertelde mij wat Marie had meegemaakt. Het werd een kakofonie waar ik niet voor getekend had. Uiteindelijk verdween jij voor mij van Facebook, mijn beste Andy, je voelde wel hoe je naar de marge werd gedrumd. Jij bestond hooguit nog in je blog. Disbelief haalde het definitief. Op Facebook vielen demiurg en creatie samen – en dan gaat een mens voor het hoogste, toch?

Jij, Andy, met je geleende woorden, gedachten en emoties, hebt niet gevoeld wat een mentaal labeur het was om je in leven te houden. Meer dan in leven houden: je te laten stralen, lachen, plagen. Omdat ik het van op de eerste rij, soms zelfs van op een hoekje van het podium kon volgen, leerde ik er ook een en ander uit. Ik zag hoe een vrouwelijke geest zich transformeerde in een mannelijke, met alle afgeschampte pijlen die daarbij horen. Maar het grote verschil met een verhaal of roman, was dat ik nu zowel aan de bron als aan de monding kon drinken en dan proef je in welke grond de bedding ligt. Daar kan ik het mijne mee doen, in het aanleggen van mijn eigen beddingen.

Maar nogmaals: het was een hard mentaal labeur. De eigenheid die Marie in je legde, de noodzaak om al jouw nieuwe contacten te onderhouden, en bovenal: het steeds meer drukkende gewicht van de leegte. Maar daar zal ze je zelf over vertellen, tenminste als ze na die helse laatste dagen je aanwezigheid nog kan verdragen. Ik neem hier in elk geval mentaal afscheid van je, Andy. Het ga je goed, maat die ik voor het laatste maat noem, hier of elders.

Hartelijke groet,
Peter

 

 

28 mei 2013 — 11:38pm

Reageer » | Blog

Het was op een dag in mei – toen meidagen vaak nog warm en zomers waren – dat ik een avond vol vreemde toevalligheden meemaakte. Een avond die voor iedereen voorbijging als alle avonden, waar niemand ooit nog aan terugdenkt, maar voor mij was hij onvergetelijk – al moet ik er meteen bij zeggen dat de herinneringen een clair-obscur vormen: nu eens zijn ze glashelder, af en toe zijn ze flou.

Bijna vijftien jaar is het geleden. Ik was ongeveer een jaar afgestudeerd, maar alle sollicitatiegesprekken en jobdagen, waar ik met matig enthousiasme aan had deelgenomen, waren vooralsnog op niets uitgedraaid. Bij eentje was ik zelfs lelijk door de mand gevallen met mijn middelbare-schoolkennis van het Frans en dus had ik besloten om een jaar avond-onderwijs te volgen. Dat jaar was nu met vrucht afgerond, we waren nog eenmaal op het taleninstituut samengekomen om onze examenresultaten op te halen en dan zat het erop. Waren we nog échte studenten geweest, we hadden het gevoel gehad van een lange zomer en vrijheid die wenkte. Uitgelaten trokken we de voorjaarsavond in, we nestelden ons op een warm en weids terras en lieten de drank aanrukken.

Een paar uur later stonden de laatsten op om naar huis te gaan en bleef ik met David alleen achter. We besloten om er samen nog eentje te drinken. Ik mocht David wel, de laatste weken hadden we geregeld elkaars gezelschap opgezocht in de les en de pauzes. Wat best wel gek was, wanneer ik eraan terugdenk, want David was een pas afgestudeerde rechtenstudent, met nog behoorlijk wat kouwe drukte rond hem die ik met een doorsnee-rechtenstudent associeerde. Maar ergens was hij ook gewoon no nonsense, door een eerste werkjaar van het studentikoze leven losgeweekt en met een scherp gevoel voor humor. David was de uitgelezen man om nog eentje mee te drinken.

Nog voor de ober de laatste glazen op ons tafeltje had neergezet, deed zich een eerste bijzondere toevalligheid voor. Een eindje verder op hetzelfde weidse en nog altijd avondlijk warme terras, merkte ik Anja op. Zeker vijf jaar had ik Anja niet gezien. Ik had destijds in mijn eerste uniefjaar een vluchtige amourette met haar beleefd en hoewel het allemaal niet zo veel had voorgesteld, wist ik dat het voor elk van ons beiden toch wel betekenis had gehad.

Mijn herinnering is wat onduidelijk over de manier waarop ze aan ons tafeltje belandde, of ik haar wenkte of zij mij op haar beurt had opgemerkt, ik weet het niet meer. In elk geval liet ze haar man – ze was bijna twee jaar ouder dan ik en ondertussen getrouwd – achter bij hun vrienden en zette ze zich gracieus bij David en mij. We haalden even herinneringen op, dachten terug aan vroeger, de ochtenden in het stationsbuffet, de middagen op café. David vond het best, het azuur van de avond werd stilaan zwart, de eerste studenten namen het terras van de werkenden over.

Ik geloof dat we niet eens zo lang daar met zijn drieën gezeten hebben, want plots stond er een meisje met wankele benen en veel misbaar aan ons tafeltje. Omdat we zo in onze gesprekken waren opgegaan hadden we nauwelijks aandacht geschonken aan de ruzie die een tafeltje verder alsmaar in volume was toegenomen. Het meisje schreeuwde over haar schouder haar vriend nog wat lelijks toe en dropte zich dan bij ons op de vierde, nog lege stoel. Waarop ze vroeg of dat mocht en zonder het antwoord af te wachten een tirade afstak over die klootzak van haar vriend en in één moeite door een glas wijn bestelde.

Veronique heette ze. Tenminste, dat meen ik me te herinneren, al ben ik er niet helemaal zeker van. In elk geval zag ze er met haar bruine haren, kort wit jurkje en hoge hakken als een Veronique uit. Vraag me niet waarom ik dat vind – ik ken Veroniquen die helemaal niet aan dat beeld beantwoorden – maar voor mij heette ze Veronique, dus laten we het daarop houden. Ze schopte een van haar pumps van haar pijnlijke voeten en met dat gebaar kon ze niet anders dan worden opgenomen in het gezellige groepje dat we ondertussen hadden gevormd.

Misschien lijken het triviale gebeurtenissen, maar dat waren ze niet. De situatie was erg ongewoon. Je kunt op elk moment iemand nieuw leren kennen, je kunt opgenomen worden in een groep, je kunt zelfs meerdere mensen los van elkaar leren kennen op één avond. Maar zie de situatie: op een van de langste en warmste dagen van het jaar bevond ik me in het gezelschap van een nieuwbakken vriend, een oude geliefde die getrouwd bleek en een wildvreemd en erg jong meisje dat net haar lief de bons had gegeven. Hoe graag ik het ook zou willen, ik kan me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren waarover de gesprekken die volgden, gingen. Ik weet wel dat Veronique behoorlijk aangeschoten was, dat Anja het kalm aan deed en dat David het tafereel met monkelende aandacht aanschouwde.

Ik weet nog wel hoe we nadien uiteengingen. Anja slenterde terug naar haar man, ze stapten op, samen met hun vrienden, en gingen de nacht in. Veronique wou naar een andere plek, haar dumpparty nog even verderzetten. Ze had een specifieke tent in gedachten, heel precies, al weet ik niet waarom dat zo was. David en ik zijn met haar meegegaan, maar die tent hebben we, geloof ik, niet bereikt. Veronique was ondertussen zo straal dat ze amper op haar benen kon staan – haar pumps maakten het haar ook niet gemakkelijk. Eén beeld herinner ik me nog heel scherp: we liepen door een smalle straat met overal cafés, David aan de ene kant van Veronique, ik aan de andere, haar elk met één arm ondersteunend. Vanop een terrasje klonk de half honende, half aanmoedigende stem van enkele mannen: ‘Die twee gaan een fijne nacht tegemoet!’

Natuurlijk was dat niet zo. Het enige wat we konden doen was Veronique en haar witte jurkje zo ongeschonden mogelijk thuisbrengen. Dat gebeurde met enig oponthoud omdat haar maag de drank niet verwerkt kreeg, maar tenzij ik me heel sterk vergis, is het uiteindelijk wel gelukt.

Het was op een kruispunt dat ik afscheid nam van David. Gewoon een kruispunt van twee wegen, maar ook een kruispunt in mijn leven. Een maand later tekende ik mijn eerste arbeidscontract. Die avond is me altijd bijgebleven, vanwege het vreemde gezelschap, de schampere opmerking van de cafégangers en de avond die net wat anders en warmer was dan andere avonden in mei. En misschien ook wel hierom: na die avond heb ik noch David, noch Veronique, noch Anja ooit nog teruggezien.

 

22 mei 2013 — 12:04am

Reageer » | Blog

Enkele dagen geleden, op 10 mei, was het tachtig jaar geleden dat de beruchte boekverbranding door de Nazistudenten in Berlijn plaatsvond. Op de toenmalige Opernplatz (nu Bebelplatz) gingen tonnen boeken van ‘entartete’ auteurs in vlammen op. Daarbij moest uitgerekend de brandweer een handje helpen met brandbare stoffen omdat het die avond was beginnen te regenen.

Op de Bebelplatz bevindt zich sinds 1995 een gedenkteken waar je zomaar achteloos aan voorbij kunt gaan, omdat het zich helemaal in de grond bevindt. Vaak staan er enkele mensen rond en kun je je daarop oriënteren. Het ontwerp (‘Bibliothek’) is van de Israëlische kunstenaar Micha Ullman: door een glazen plaat zie je een kleine ondergrondse ruimte met hagelwitte lege boekenkasten.

Enkele weken geleden schreef ik in de cyclus ‘Berlijn-Polen’ een gedicht over die plek:

 

Bebelplatz – Bibliothek

Het verleden is ontruimd, de ruimte wit
lege kasten in de kelder bijgezet.
Hier gaan de boeken ondergronds.

Op de lege planken komt een avond tot leven
waarin de regen kouder valt dan vlammen.

Het meivuur knettert
een ouverture, in een juichende arena
doet de brandweer zijn averechtse plicht
stormriemen strak onder de kin.

Anno tweeduizend zoveel
is het plein doordeweeks
de put gevuld met de weerspiegeling
van een troep studenten, een fietswiel en
een wapperende parka, tegen de wind
wordt een sigaret moeizaam aangestoken.

 

14 mei 2013 — 10:30pm

Reageer » | Blog

Soms verandert er iets. Een kleine verschuiving die zelf haast niet waar te nemen is, maar waarvan je de effecten elders merkt. Een barst waardoor er plots wat licht komt binnengevallen, zoals in het lied van Leonard Cohen.

Toen ik een jaar of dertien was, mocht ik een huis ontwerpen. Niet zomaar een huis: mijn droomhuis. En natuurlijk niet in steen en glas, maar op papier. De leraar tekenen gaf wat richtlijnen mee om een levensecht grondplan te schetsen — opgelet met de zwaairichting van de deuren! — en gaf dan vooral carte blanche. Lessen na elkaar werkten we eraan, in potlood vormden zich de contouren, de potloodtekening werd geïnkt, muren vulden zich met het zuiverste zwart. Het geheel werd afgewerkt met een achtpuntige windroos. Ik was trots.

Het commentaar van de tekenleraar haalde mij van mijn wolk af: te veel gangen, de living naar het noorden gericht, een badkamer waar geen badkamer hoorde te zijn (bij de keuken), geen badkamer waar wel een badkamer hoort te zijn (bij de slaapkamers). Het was een ramp, zijn woorden waren een sloophamer die het droomhuis tot op de grond neerhaalde.

Ik keek treurig naar mijn ontwerp. Tot mijn eigen ontzetting begreep ik plots wat ik had gedaan. Ik had het huis van mijn ouders, mijn eigen huis, nagetekend. Tenminste: ik had er een bungalow van gemaakt, de eerste verdieping schurkte tegen het gelijkvoers aan, waar het inderdaad met veel te veel stukken gang mee verbonden werd. En goed, ik had mezelf een hobbykamer cadeau gedaan. Maar voor de rest: mijn huis. Met de living naar het noorden en de misplaatste badkamer. Ik had weken de tijd gehad om mijn fantasie de vrije loop te laten en ik was niet verder gekomen dan een kopie van wat ik kende.

Soms komt er een barst in de dingen. Ik wist het toen nog niet, maar dit was zo’n barst. Ik weet wel zeker dat het niet de creativiteit was die ontbrak. Ik was perfect in staat geweest een plan te tekenen met mezzannines, orangerieën en lusthoven. De woorden van de leraar openden in mij een kleine kloof waar het heldere licht doorheen viel dat me toonde hoe ik vastzat aan wat was. In gedachten — alleen in gedachten — heb ik toen de tekening verscheurd.

 

8 mei 2013 — 1:19am

Reageer » | Blog

TOP