Ze had met haar beste vriendin getennist en ging nu haar vader bezoeken in het centrum voor palliatieve zorgen, waar hij die ochtend naartoe was gebracht. Aan het einde van de oprijlaan lag het stille gebouw waarvan de oude, strakke architectuur het midden hield tussen een hospitaal en een kostschool. Het volle uur dat ze bij haar vaders bed zat, kon ze alleen maar denken aan wat er zich buiten de muren van het centrum afspeelde. Ze dacht aan haar vriendin, die nog haar beide ouders had, in goede gezondheid al sukkelde de moeder wat met de knie. En ze dacht aan haar jongste zoon, die net een liefje had, dat ze straks voor het eerst zou ontmoeten. Ze dacht alleen aan haar vader wanneer zijn hand even verschoof op het laken of wanneer een verpleegster binnenkwam om het infuus na te kijken. Dan keek ze hem aan en dacht ze even aan hem.

Bij het wegrijden merkte ze dat de oprijlaan aan het begin een kleine splitsing vertoonde, om op de hoofdweg te komen moest ze nu langs de andere kant rijden van twee sparren die op een eilandje van gras stonden. Onder de sparren merkte ze een groene donkerte die rond de bemoste stammen hing. Die gaf haar een gevoel van veiligheid, een gevoel als een eerste herinnering: haar kindervingers die ze angstig in een sterke hand drukte.

(Vandaag verschenen in De Morgen vier miniatuurverhaaltjes uit de nieuwe bundel van Lydia Davis. Niet echt mijn meest favoriete genre, maar intrigerend genoeg om me er zelf eens aan te wagen.)

 

Categorie: Blog Reageer »


Reageer



 

TOP