Arnon Grunberg: de werkelijkheid verzinnen

Met zijn roman Tirza won de Nederlandse schrijver Arnon Grunberg in 2007 zowel de Gouden Uil als de Librisprijs, een prestatie die niemand hem voordeed. Is Grunberg stilaan de grootste Nederlandstalige schrijver van het moment aan het worden, of blijft hij vooral een vuilspuitend genie waar een steek aan los zit? De meningen zijn verdeeld.

Over één zaak bestaat alvast weinig discussie: de personages die zijn boeken bevolken zijn allerminst normaal. Logisch ook, want met gewone mensen maak je geen literatuur. Grunberg – nooit te beroerd om flink tegendraads te zijn – draait die redenering om. In zijn romans, beweert hij, komen alleen maar normale mensen voor. Anders zouden ze geschreven zijn in een vacuüm en zou niemand ze begrijpen.

Hoe zit dat precies voor Tirza, zijn meest recente roman? Er is daar het personage Tirza, de dochter, die hoogbegaafd is, maar aan een eetstoornis lijdt. Er is de moeder, die alleen maar getrouwd is om kinderen te hebben en zich vervolgens met veel overgave op een mislukte schilderscarrière en een heleboel minnaars stortte. Tenslotte is er de vader, Jörgen Hofmeester, tevens het hoofdpersonage van de roman. Hofmeester is ontslagen op de uitgeverij waar hij decennia lang werkte, heeft tijd teveel en de verveling doet hem ontsporen. Zijn nieuw levensdoel wordt het beschermen en vertroetelen van zijn dochter Tirza, een opgave die algauw buiten alle proporties ontspoort. In Tirza’s nieuwe vriendje, van Arabische afkomst, ziet Hofmeester het evenbeeld van Mohammed Atta, een van de kapers van 11 september. Van zodra Atta in hofmeesters leven opduikt, is het hek van de dam.

Fenomenale werkdrift

Tirza heeft een ijzersterk verhaal, maar minder humor dan Grunberg in zijn voorgaande romans tentoon spreidt. “Geen wonder,” verklaart hij dat zelf, “want de wereld wordt steeds somberder. Als schrijver moet ik me identificeren met dingen waar niemand zich mee wil identificeren. Je moet bereid zijn die duistere kant van jezelf op te zoeken. En die zit in mij, maar ook in u. Bovendien heb ik sympathie voor mensen voor wie niemand nog sympathie kan opbrengen. Onze wereld is niet verklaarbaar zonder de geschiedenis van de monsters.” Beschaving zet aan tot wandaden, is een van zijn dogma’s: de ge- en verboden van onze beschaving zijn te hoog gegrepen en ontkennen de duistere trekken van de mens. Een redelijk pessimistische visie, want alternatieven reikt hij evenmin aan. De aantrekkingskracht van het extremisme wordt derhalve ook steeds groter. Grunberg: “Als je het mij vraagt, komt het anno 2008 aan op survival. Overleven. Laten we de dingen zeggen zoals ze zijn. We leven in een competitieve wereld en daar kun je toch maar beter je kinderen op voorbereiden.” Als Tirza één ding aantoont, dan is het misschien wel dat het een slecht idee is om kinderen te nemen, al ontkent Grunberg dat hij het boek bewust als ontrading geschreven heeft. Enkele jaren geleden werd immers zijn petekindje geboren en geregeld draagt hij daar zorg voor. Toch is hij blij dat het niet zijn kind is: “Ik voel me niet klaar voor die enorme verantwoordelijkheid, maar tegelijk kan ik me nu voorstellen waarom mensen een kind willen. Wel is het zo dat veel mensen te impulsief kinderen nemen. Ouder en kind is de meest extreme relatie tussen mensen die er bestaat. Dat kan tot destructieve situaties leiden, zoals ouders die in functie van hun kind gaan leven.”

Met die stelling zijn we opnieuw bij Tirza aanbeland. De literaire kritiek wist het boek wel te pruimen, want het beloonde Grunbergs jongste met de Gouden Uil en de Librisprijs. Ook in 2002 won hij voor De Mensheid zij geprezen. Lof der zotheid 2001 de Gouden Uil. De AKO-prijs, de derde grote literatuurprijs in het Nederlandse taalgebied, mocht hij ook al twee keer op zijn palmares bijschrijven: in 2000 voor Fantoompijn en in 2004 voor De asielzoeker. Een mens zou er zowaar bij vergeten dat Grunberg nog altijd maar 36 jaar is (geboren in 1971). Blijkbaar wordt zijn bestaan gekenmerkt door een onuitputtelijke energie. Pablo Van Dijk, een uitgever in New York die zes bibliofiele boekjes van Grunberg uitgaf, getuigt dat hij zo een fenomeen nog nooit eerder heeft meegemaakt: “Voor er één exemplaar verkocht was, leverde hij alweer vier nieuwe manuscripten in, plus een gedichtenbundel, en allemaal van hoog literair gehalte. Ik snap niet waar hij de tijd vandaan haalt.” Naar verluidt bedraagt zijn productie tussen de vijf- en de zevenhonderd woorden per dag. Sinds 1994 staat dat borg voor anderhalf boek per jaar, in verschillende genres: fictie, non-fictie, journalistiek, filmscripts,…

Het merk Grunberg

Grunbergs productie nam alras zulke vormen aan dat hij zich ook nog eens een alter ego ging aanmeten. In 2000 verscheen De geschiedenis van mijn kaalheid, de debuutroman van de nobele onbekende Marek van der Jagt. Critici die het boek vergeleken met het werk van Grunberg hadden al snel door waar de klepel hing, maar Grunberg zelf bleek lange tijd halsstarrig ontkennen.

De kwestie Marek van der Jagt hield de culturele pers wekenlang bezig. Mooie publiciteit was het voor Grunberg, maar dat was niet de enige reden. Tien jaar geleden had de jonge, nauwelijks aan de schoenen van het wonderkind ontgroeide auteur al de indruk dat zijn persoonlijkheid zijn werk was gaan overschaduwen en dat de recensies en de discussies niet meer in de eerste plaats over zijn werk gingen, maar over het ‘merk’ Grunberg. Als van der Jagt kon hij een boek schrijven dat weer ‘gewoon’ werd gerecenseerd. Een belangrijker reden om van der Jagt in het leven te roepen, was de ervaring dat de meeste van zijn romans stevig in zijn eigen leven verankerd waren, op het autobiografische af. Op den duur werkte dat beperkend en met De geschiedenis van mijn kaalheid doorbrak hij die beperking. Het was nog steeds een verkapte autobiografie, maar ditmaal van een fictief schrijver. In Duitsland verkoopt Marek van der Jagt ondertussen zelfs vlotter dan Grunberg zelf, waardoor zijn Duitse uitgever overweegt om de boeken van Grunberg allemaal uit te brengen onder het pseudoniem van der Jagt.

Ballingschap in New York

Lang voor hij ook Marek van der Jagt werd, zelfs nog voor hij zijn eerste roman schreef, liep de jonge Arnon Grünberg (mét umlaut, maar hij schrijft het zelf steevast zonder) school aan het Amsterdamse Vossius Gymnasium. Een briljant student was hij allerminst – alleen in opstel blonk hij uit – en na vier jaar werd hij er weggestuurd. Vervolgens huurde hij een achterkamer in de Van Eeghenstraat – dezelfde straat als die waarin Hofmeester in Tirza woont – en kwam hij aan de kost met vluchtige baantjes als kantoorklerk en bordenwasser. Dan al is hij vastbesloten om zijn literair talent zo snel mogelijk wereldkundig te maken.

Eigenlijk wou hij vooral doorbreken als theaterauteur, zelfs als acteur, maar dat laatste werd een jammerlijke mislukking. Aan de toneelscholen van Amsterdam en Maastricht werd hij afgewezen wegens een gebrek aan techniek. Als zeventienjarige huurde hij dan maar zelf zaaltjes af om er zijn zelfgeschreven monologen ten gehore te brengen. Zonder veel succes. De grote doorbraak kwam er in 1994 toen hij als romanschrijver debuteerde met Blauwe maandagen, een boek dat vooral draait rond zijn joodse komaf en seks.

Des te openlijker Grunberg zich in zijn volgende romans prijsgeeft, des te meer plooit hij in het werkelijk leven terug op zichzelf. Al in 1995 emigreert hij naar New York. Hij leidt er een tamelijk ontworteld bestaan, heeft maar met weinig mensen contact en ontvangt nooit iemand bij hem thuis. Het zijn niet alleen kwatongen die beweren dat de schrijver zich een optrekje over de grote plas heeft gezocht om uit de buurt te zijn van de massa vrienden en kennissen die hij tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Een vroegere vriend van hem stelt onomwonden: “Hij woont niet voor niets in New York. In Amsterdam zou hij geen leven hebben. Ik ken veel mensen die een hekel aan hem hebben.” Grunberg zelf legt het enigszins anders uit: “Ik wil gewoon zo weinig mogelijk verplichtingen. Geen hypotheek, niemand om me heen die zegt dat ik het huis moet dweilen.” Maar hij geeft ook toe dat hij zich in New York helemaal kan laten gaan in zijn schrijfsels: “Voor een auteur is het goed om een beetje onthecht te zijn, denk ik. Nu kan ik alles schrijven wat ik wil, zonder dat ik me daar ’s avonds in het café of op familiefeestjes voor hoef te verantwoorden. De respons is er wel, maar blijft op een veilige afstand.”

Rancuneus en argwanend

Die afstand kan soms maar beter de breedte van de Atlantische Oceaan bedragen, want hetgeen Grunberg over zijn al dan niet bekende medemens neerpent, is geregeld niet al te fraai. Vlaamse lezers die hem niet kennen van zijn romans, kennen hem misschien wel van zijn stukjes in Humo, waar hij wekelijks wel een of andere personaliteit vindt om genadeloos neer te sabelen. In gesprekken blijft Grunberg altijd de vriendelijkheid zelve, maar op papier kent hij nauwelijks scrupules. Eén bekend voorbeeld maar: in New York ging hij eens uitgebreid tafelen met zijn landgenote Xaviera Hollander, de voormalige luxecallgirl. Hollander was achteraf bijzonder vertederd door ‘die heerlijke krullenbol’ waarmee ze zo fijn kon praten, tot de column verscheen waarin hij haar als “een aftandse hoer” typeerde. Op de party’s die het Nederlandse consulaat in New York organiseert voor kunstminnende landgenoten, is Grunberg niet meer welkom. Alles wat er gezegd wordt, kan de volgende dag breed uitgesmeerd staan over de krantenpagina’s.

In welke mate zijn polemieken uit het hart komen en in welke mate het image building is, daar hebben we het raden naar. Tien jaar geleden schreef Het Parool al: “Alle aandacht heeft hem rancuneus, onzeker en argwanend gemaakt.” Die uitspraak kwam er nadat Grunberg aan NRC Handelsblad had laten weten dat hij geen columns voor die krant meer wou schrijven, zolang ene Hans Goedkoop er werkte. Die Goedkoop had het immers aangedurfd om in NRC Handelsblad een recensie te schrijven waarin hij zich minder lovend uitliet over Grunbergs tweede roman, Figuranten. Ook hier kan de houding van de schrijver een pose geweest zijn, want de stukjes van Grunberg en Goedkoop bleven zij aan zij in de krant verschijnen.

79-jarige verloofde

Wat er ook van zij, Grunberg is in elk geval een meester in aandacht trekken. Hij vindt ook steeds originele manieren om in de belangstelling te komen. Om een van zijn boeken te promoten trok hij ooit een week lang, samen met een geit, op een boot door Nederland. Een andere keer liet hij zich fotograferen terwijl hij in een boekwinkel schilderijtjes stond bijeen te kladden én te verkopen. Op zijn website bood hij peperdure gedichten van drie regels aan. Ook zijn oude sokken verkocht hij eens. Misschien wel de opvallendste stunt die hij uithaalde, was zijn verloving met een 79-jarige buurvrouw. Dat deed hij omdat hij onder druk werd gezet om met zijn partner in een tv-programma te verschijnen. Grunberg zag er een aanslag in op zijn privé-leven en wou dat op die manier aan de kaak stellen: “Je hoort op een bepaalde manier te leven, een partner te hebben, terwijl ik denk dat er heel veel manieren zijn om gelukkig te worden. Ik was benieuwd hoe de mensen zouden reageren. Veel mensen vonden het aanstootgevend, dachten: zouden ze ook echt seks hebben?”

Grunberg bouwt aan een spiegelpaleis dat hem steeds op een andere manier moet tonen. Hij houdt graag de touwtjes in handen, bepaalt zelf hoe en wanneer hij in de media verschijnt. Zelfs hoe hij zijn literaire prijzen in ontvangst neemt. De AKO-literatuurprijs nam hij één keer per e-mail in ontvangst en een andere keer per satelliettelefoon vanuit een taxi in Bolivia. Maar in 2007 kwam hij welwillend naar de uitreikingen, waarop hij weer een andere kant van zijn persoonlijkheid liet zien: een deel van het prijzengeld verbonden aan de Gouden Uil schonk hij weg om de vertaling te subsidiëren van een boek over de gevangenis op Guantanamo Bay. Bij de Librisprijs deed hij hetzelfde ten voordele van vertalingen van het werk van de Duitse dichter Heinrich Heine.

De Chaplin van de letteren

Vergis u niet: achter het rookgordijn van extravagantie en verbale agressie gaat een doodserieus schrijver schuil. Wanneer hij provoceert, is dat niet omdat hij niet ernstig is. Via overdrijving of het groteske stelt hij vragen die gemeend zijn. Welk doel dient hij dan met zijn literatuur? Grunberg: “Je hoopt dat je roman zo gecomponeerd is dat degene die hem leest erdoor verandert. Je hoopt dat als hij tijdens het lezen door jouw ogen naar de wereld kijkt, hij daardoor ook nadien anders naar de wereld kijkt.” Doorgaans neemt humor daarbij een belangrijke plaats in: “Het tragische kun je het best laten zien door de absurdistische kant te beschrijven. Kijk maar naar Chaplin.”

Door zijn zoektocht naar la condition humaine kunnen de boeken van Grunberg al eens visionaire trekken krijgen. Men zegt wel eens dat hij “de werkelijkheid verzint”. De schrijver zelf gaat hier gretig op in. Naar aanleiding van de roman Tirza creëerde hij een weblog waarop een fictieve Tirza haar beklag doet over het feit dat een schrijvend vriendje van haar moeder feiten uit haar leven heeft gepikt om er een boek van te maken.

Hoe het met Tirza afloopt, moet u zelf maar lezen. Dan zal u ongetwijfeld ook geconfronteerd worden met die duistere kanten van de mens waar Grunberg zo graag naar verwijst en naar op zoek gaat. Of zoals hij zelf zegt: “Als we perfect waren, nooit zouden ontsporen, hadden we geen reden om boeken te schrijven, toneel te maken, films op te nemen. Je kunt je afvragen of er überhaupt zoiets zou zijn geweest als kunst.”

(Verschenen in Look 2008)